1959. De zwarte Raymond Carney heeft een ‘kant van overdag’ en een ‘middernachtelijke kant’. Overdag is hij trotse eigenaar van een meubelzaak in Harlem, NYC. ’s Nachts helpt hij vooral kruimeldieven van hun nering af. Zonder veel kennis van zaken verkoopt hij de gestolen goederen door. Ray is de zoon van een beruchte misdadiger, Big Mike. Nadat zijn moeder was overleden, groeide hij vanaf zijn tienerjaren op bij zijn tante Millie. Twee handen op een buik is hij sindsdien met haar zoon Freddie. Beide neven zijn ongeveer even oud, maar in tegenstelling tot Ray ambieert Freddie geen maatschappelijke carrière. Langzaam maar zeker neemt de welstand van de familie Carney toe, totdat Freddie zijn hand overspeelt en Ray vraagt een gevaarlijke buit veilig te stellen. Ondertussen heeft Elizabeth, de vrouw van Ray en van tamelijk gegoede afkomst, niets in de gaten. Ze verdedigt haar man dan ook met hand en tand tegen haar (veel lichter dan Ray) gekleurde ouders die hem duidelijk te min vinden voor hun dochter.
Steeds opnieuw werkt Freddie zich in de nesten, waarvoor Ray dan de rekening krijgt gepresenteerd. Regelmatig roept hij de hulp in van vroegere vrienden van zijn vader, zoals Pepper.
“ ‘Waarom ben je sofa’s gaan verkopen?’ vroeg Pepper, terwijl hij wat in zijn eten zat te prakken.
‘Ik ben nu eenmaal ondernemer.’
‘Ondernemer?’ zei Pepper, met sterke nadruk op ‘onder’. ‘Dat is gewoon een hosselaar die belasting betaalt.’ ”
Pepper kent geen bovenwereld. Hij is slechts vertrouwd met “het departement van Afroming, het bureau voor Irreguliere Afpersing”. Maar als je zoals Carney oprecht een burgerlijk bestaan nastreeft, loopt het natuurlijk een keer spaak. “Kijk maar uit dat je jezelf niet in tweeën opdeelt, Carney,” houdt hij zichzelf dan ook voor nadat hij mede uit geldnood in steeds grotere transacties verzeild raakt. En op zeker moment is er geen weg meer terug. Dan blijkt dat boven- en onderwereld meer met elkaar zijn vervlochten dan Ray Carney ooit had kunnen bevroeden.
Whitehead vertelt het verhaal van Carney met humor, plezier en in grote vaart. In die zin is het een geheel ander boek dan bijvoorbeeld De ondergrondse spoorweg of De jongens van Nickel. Het inkijkje dat hij geeft in het gesjoemel en gesjacher van het New York City van de jaren zestig, met al haar rassenproblematiek op de koop toe, is een pareltje!